Afgelopen woensdag was ik sinds anderhalf jaar weer eens op kantoor, samen met mijn hele communicatieteam (acht collega’s). In al die maanden ben ik een handjevol keren naar Amsterdam geweest om te werken, maar nooit met het complete team. Tot woensdag dus. Het was een bijzonder weerzien.

Niet in de laatste plaats omdat een aantal van ons elkaar nog nooit ‘in het echt’ had gezien. Dat is toch een bizar idee? Dat je op 1 juli vorig jaar als nieuw teamlid bent begonnen en in de tussentijd de meeste collega’s alleen maar online hebt gezien? En dan zie je ook nog eens alleen maar een hoofd. Nieuwe collega’s hebben geen idee of hun gesprekspartner groot/klein, dik/dun, etc. is en wat voor kleding en schoenen zij dragen.
Maar het kan gewoon. Het is zelfs zó gewoon worden, dat we eigenlijk niet meer terug willen naar het oude normaal.
Bij aankomst op kantoor zag de afdeling er nog uit zoals we die meer dan een jaar geleden achterlieten. Op het zogenaamde ‘teambord’ (of scrumbord) prijkte de laatste datum waarop we als afdeling eigenlijk zouden samenzijn: 17 maart 2020. Dat was best wel even confronterend.
En het was best gek om rond te lopen op een zo goed als lege afdeling. Want al onze andere collega’s, inclusief de directie, werkten namelijk thuis of waren op vakantie. Maar zet acht dames (die elkaar superlang niet gezien hebben) bij elkaar en je hebt direct een gezellig en druk kippenhok (kun je nagaan hoe het was toen we allemaal nog fysiek aanwezig waren…).
Ook de rest van het kantoorgebouw (lees: toren) en de omgeving was zo goed als uitgestorven. En dat had ook zo zijn voordelen. Zo hoefde ik mezelf niet meer in een lift te proppen waar al zes andere collega’s in staan (ik werk op de 19e verdieping) en hoefde ik ook niet te wachten bij de koffieautomaat, omdat die ene collega van team X toevallig nét een rondje voor de hele werkvloer aan het halen is.
En die uitgestorvenheid zag je ook op andere plekken. Een aantal bureaus op de afdeling was omgetoverd tot opslagplek (“want hier zit toch nooit meer iemand”) en in het bedrijfsrestaurant was het assortiment behoorlijk uitgekleed (logisch natuurlijk). De ingang van ‘mijn’ pand is al maanden gesloten en oversteken bij het drukke zebrapad vlakbij station Sloterdijk kan tegenwoordig bijna met je ogen dicht. Er rijdt nauwelijks meer verkeer.
Ik moet eerlijk bekennen dat ik zo’n dag op kantoor nog best vermoeiend vond. En niet omdat ik nou thuis languit op een sofa aan het werk ben, maar vanwege de contante status van alertheid waarin je verkeert. Dat begint al zodra je de trein instapt, zo’n beetje de enige plek nog waar je dat godvergeten mondkapje op moet. Bij alles wat je wilt aanraken (deurknopje, armleuning, etc.) denk je: liever niet. En je moet de hele tijd opletten dat je niet te dicht op je medereiziger zit/staat/loopt. Je tas op de stoel naast je zetten was nog nooit zo effectief (en geaccepteerd).
Eenmaal op kantoor herhaalt zich dat: dingen die je aanraakt, collega’s die je juist níet de hand mag schudden (hoewel dat reflex er inmiddels aardig is uitgeramd), looproutes, tafels met stickers die aangeven dat je er vooral niet mag gaan zitten, afstand houden, etc. Ik vind het allemaal maar ingewikkeld. Laat mij maar lekker thuiswerken.
Aan de andere kant was het natuurlijk ontzettend fijn om er weer eens ‘uit’ te zijn. En dat geldt niet alleen voor werk, maar ook voor heel veel andere dingen die we massaal gemist hebben. Zo waren mijn wederhelft en ik vorig weekend weer eens uit eten in ons favoriete restaurant. En dan niet kleumend met een jas op het terras, maar gewoon binnen, zoals vanouds.
En gisteren had de kleine dame haar ‘eindfeest’ op de peuterspeelzaal. Als ouders mochten we aan het eind van de ochtend aansluiten, hoe fijn is dat! Een jaar lang mochten we niet met haar mee naar binnen. We mochten zelfs niet achter de poort, op het schoolplein komen (bij de kleine jongen mag dit ’s ochtends met wegbrengen wel, maar ’s middags met ophalen niet). Ook dat zijn van die kleine dingen die je ineens zielsgelukkig kunnen maken.
Ondanks alle bijkomende beslommeringen op kantoor was het dus heel fijn om elkaar weer te zien. Vooral het vergaderen zonder scherm voor je neus was prettig. Het idee is om dat straks, vanaf het najaar, regelmatiger te doen. Zodat we elkaar vaker kunnen weerzien. Een nieuw ritme dus, tenzij de boel weer op slot gaat. Laten we hopen van niet.
En laten we in godsnaam ook hopen dat we Peter R. de Vries ooit nog op televisie zullen weerzien.